De nachten van Alejandra Pizarnik

Ze schreef over kooien, wijn, bloemen en zeer zware stenen. Over bestemming, trauma's, paniekaanvallen en liefdes -soms lesbisch, dan weer niet, maar vaak gewelddadig. Haar werk is surrealistisch, mystisch, erotisch en depressief. Het is er veelal nacht, het moment waarin Alejandra Pizarnik kan wentelen in haar fragiliteit, zichzelf kan uitgeven in verschillende versies van zichzelf, een speurtocht kan ondernemen naar de liefde. 'Tal vez sea la noche la vida y el sol la muerte', schreef ze in 'La noche' (zie onder).

Flora Alejandra Pizarnik werd in 1936 geboren in Avellaneda (Argentinië) uit Joodse ouders van Russisch-Slovaakse afkomst. Ze had een jeugd vol onzekerheden en afwijzingen, waarin acné, stotteren en jaloezie ten opzichte van haar oudere zuster -gestimuleerd door haar moeder, die zich te buiten ging aan dodelijke vergelijkingen- een belangrijke rol speelden. Haar door haar opvoeding aangekweekte accent heeft er voor gezorgd dat ze zich zelfs niet thuis kon voelen in de taal waarin ze opgroeide, het Spaans.

Parijs
In 1954 begon ze met Filosofie te studeren aan de Universiteit van Buenos Aires, maar ging al snel over naar Journalistiek en later Letteren. Uiteindelijk nam ze schilderles bij de van origine Spaanse kunstschilder Juan Batlle Planas (1911-1966), maar ook dat zou ze niet afmaken. Wel publiceerde ze ondertussen haar eerste twee dichtbundels, 'La tierra más ajena' en 'El signo de tu sombra' (beiden in 1955), waarna nog voordat ze in 1960 naar Parijs emigreerde de bundels 'La última inocencia' (1956) en 'Las aventuras perdidas' (1958) zouden volgen.

In Parijs zou ze blijven tot 1964, steeds meer achtervolgd door een verslaving aan slaapmiddelen en levend tussen slapeloosheid, depressie en euforie. Ze werkte er voor diverse tijdschriften en vertaalde werk naar het Spaans van de Franstalige dichters Antonin Artaud, Henri Michaux, Aimé Césaire en Yves Bonnefoy. Ook leerde ze er andere schrijvers kennen, waaronder Julio Cortázar, Rosa Chacel en Octavio Paz. De laatste schreef een proloog voor haar vijfde bundel 'Árbol de Diana' (1962), waarin haar poëzie een zekere volwassenheid begon te bereiken. Zelf noemde ze het 'de verbale amalgaamkristalisatie van hartstochtelijke slapeloosheid en manifeste helderheid in een oplossing van werkelijkheid, onderworpen aan de hoogste temperaturen'.

Feminisme
Het feit dat Pizarnik liefdesverhoudingen had met zowel mannen als vrouwen, en dat ze -ondanks haar vooroordelen ten opzichte van homosexualiteit- openlijk schreef over een soms bizar vrouwelijk erotisme, heeft ervoor gezorgd dat ze een icoon werd van het feminisme van haar tijd. 'Una flor / no lejos de la noche / mi cuerpo mudo / se abre / a la delicada urgencia del rocío'*, schreef ze in 'Amantes'.

* Een bloem / niet ver van de nacht / mijn stomme lijf / opent zich / aan de delicate spoed van de dauw

Terug in Buenos Aires zou ze haar meest bekende en gewaardeerde werken schrijven, 'Los trabajos y las noches' (1965), 'Extracción de la piedra de la locura' (1968) en 'El infierno musical' (1971). Daarvoor ontving ze het Guggenheim Fellowship in 1968, en een Fulbright Scholarship in 1971.

Op 25 september 1972 maakte Pizarnik een einde aan haar leven door een overdosis van het verdovingsmiddel seconal in te nemen.

La noche

Poco sé de la noche
pero la noche parece saber de mí
y más aún, me asiste como si me quisiera,
me cubre la conciencia con sus estrellas.

Tal vez la noche sea la vida y el sol la muerte.
Tal vez la noche es nada
y las conjeturas sobre ella nada
y los seres que la viven nada.
Tal vez las palabras sean lo único que existe
en el enorme vacío de los siglos
que nos arañan el alma con sus recuerdos.

Pero la noche ha de conocer la miseria
que bebe de nuestra sangre y de nuestras ideas.
Ella ha de arrojar odio a nuestras miradas
Sabiéndolas llenas de intereses, de desencuentros.

Pero sucede que oigo a la noche llorar en mis huesos.
Su lágrima inmensa delira
y grita que algo se fue para siempre.

Alguna vez volveremos a ser.

(Uit: 'Las aventuras perdidas', 1958)

De nacht

Weinig weet ik van de nacht
maar ze lijkt van mij te weten
en meer nog, ze helpt me alsof ze me liefheeft,
mijn bewustzijn bedekt met haar sterren.

Misschien is de nacht het leven en de zon de dood.
Misschien is de nacht niets
en de vermoedens over haar niets
en ook de levende wezens niets.
Misschien bestaan alleen de woorden
in de enorme leegheid van de eeuwen
die onze zielen bekrassen met hun herinneringen.

Maar de nacht moet de ellende kennen
die ons bloed drinkt en onze ideeën.
Ze moet haat gooien naar onze blikken,
weten dat ze vol zijn van belangen, van verschillen.

Maar wat gebeurt is dat ik de nacht hoor huilen in mijn botten.
Haar immense traan ijlt
en schreeuwt dat iets voor altijd heenging.

Ooit zullen we opnieuw zijn.

(Vertaling: Zomaar een gedichten blog)